Gedeeltelijke vrijstelling doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor startende kleine ondernemingen
Startende ondernemingen, zijnde rechtspersonen en eenmanszaken die sinds minder dan 48 maanden ingeschreven zijn in de KBO, kunnen sinds 1 augustus 2015 een gedeeltelijke vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing verkrijgen. Deze vrijstelling geldt totdat de termijn van 48 maanden bereikt is.
De vrijstelling geldt bijgevolg enkel voor bezoldigingen die tijdens de eerste 48 maanden volgend op de inschrijving in de KBO worden uitbetaald. In het geval waarbij een eenmanszaak wordt omgevormd naar een vennootschap moet de datum van inschrijving van de eenmanszaak in aanmerking worden genomen. In een ander geval, waarbij een nieuwe onderneming wordt opgericht om een bestaande onderneming over te nemen, geldt de datum van inschrijving van de reeds bestaande onderneming voor de berekening van de 48 maanden.
De vrijstelling bedraagt 10% op de ingehouden bedrijfsvoorheffing voor kleine ondernemingen, en 20% voor micro – ondernemingen (zie eveneens de gewijzigde criteria voor KMO – en micro – ondernemingen). Grote ondernemingen zijn onmiddellijk uitgesloten van de vrijstelling. Daarbij is de vrijstelling combineerbaar met andere vrijstellingen zoals de vrijstelling voor gepresteerde overuren of voor nacht – en ploegenarbeid.
Formaliteiten
De vrijstelling kan bekomen worden door naast de gewone aangifte, een tweede, negatieve aangifte in de bedrijfsvoorheffing in te dienen. Deze tweede aangifte heeft enkel betrekking op de bezoldigingen en bedrijfsvoorheffing van de werknemers waarvoor een vrijstelling wordt toegepast.
De aangifte moet ingediend worden met de code 60 voor kleine ondernemingen (vrijstelling voor 10%) en code 61 voor micro – ondernemingen (vrijstelling voor 20%). Daarnaast moet in het vak verschuldigde bedrijfsvoorheffing een negatief bedrag ingevuld worden dat overeenkomt met het bedrag aan niet door te storten bedrijfsvoorheffing.
Uitsluitingen van de gedeeltelijke vrijstelling
Bedrijfsleiders kunnen niet genieten van de vrijstelling, ook niet wanneer ze tegelijkertijd als werknemer bezoldigingen ontvangen. Het attractiebeginsel bepaalt immers dat alle bezoldigingen die een bedrijfsleider ontvangt, hetzij als werknemer of bedrijfsleider, als bedrijfsleidersbezoldigingen beschouwd worden.
Ondernemingen die zich in financiële moeilijkheden bevinden, kunnen evenmin genieten van de vrijstelling. Dit is het geval wanneer de onderneming zich in een faillissementsprocedure bevindt, wanneer het beheer van het actief geheel of ten dele aan de onderneming is ontnomen, of nog, wanneer de onderneming in een WCO – procedure verwikkeld is.