Zomerakkoord: van tax shift naar tax reform
De federale regering heeft na stevige onderhandelingen op 26 juli 2017 een belangrijk akkoord bereikt over de begroting en een aantal sociaaleconomische maatregelen. U heeft vast en zeker al gehoord van de langverwachte tariefdaling van de vennootschapsbelasting, maar lang niet alles is rozengeur en maneschijn. Wat mag u onder meer verwachten?
1. Tariefdaling vennootschapsbelasting
De meest opvallende bepaling is de geplande tariefdaling van de vennootschapsbelasting. Het normale belastingtarief voor vennootschappen bedraagt vandaag 33,99% (inclusief crisisbijdrage van 3%). Dit normaal tarief zal gefaseerd worden teruggebracht naar 29,58% voor 2018 en 2019, om tenslotte te dalen tot 25% in 2020.
Het huidige verlaagd opklimmend tarief voor KMO’s verdwijnt en wordt vervangen door een algemeen tarief van 20,4% voor 2018 en 2019 en 20% vanaf 2020 op de eerste schijf van € 100.000 belastbaar resultaat. Voorwaarde voor dit lagere tarief is dat de KMO een bezoldiging van minstens € 45.000 aan minstens één bedrijfsleider toekent (zie verder). Voor het resterende belastbaar resultaat geldt dan het normale tarief van 29,58% (2018 en 2019) en 25% (2020).
2. € 45.000 bruto bedrijfsleidersbezoldiging
Tot nu toe kon een fiscale KMO van het verlaagd tarief genieten wanneer zij een bezoldiging van minstens € 36.000 aan een bedrijfsleider toekende of, indien de belastbare winst lager is dan dit bedrag, tot dit lager bedrag. Deze grens wordt vanaf 2018 opgetrokken tot € 45.000.
Indien een bedrijfsleidersbezoldiging wordt toegekend dat lager is dan het kleinste bedrag, geldt er een afzonderlijke aanslag van 10% op het tekort.
3. Minimale belastbare basis
Om de algemene tariefdaling budgetneutraal te houden, voorziet het zomerakkoord ook in een beperking van de aftrekposten. Vennootschappen die meer dan € 1.000.000 belastbaar resultaat hebben kunnen vanaf 2018 niet langer onbeperkt fiscale aftrekken toepassen om de belastbare basis weg te werken.
Verschillende aftrekposten waaronder de vorige verliezen, de overgedragen aftrek voor innovatie-inkomsten, de notionele intrestaftrek en de overgedragen DBI worden vanaf 2018 jaarlijks beperkt tot een korf van € 1.000.000 + 70%. Concreet betekent dit dat het deel van het belastbaar resultaat boven € 1.000.000 slechts met 70% van deze aftrekken kan verminderd worden. Hierdoor blijft 30% van het belastbaar resultaat over waarop dan het normale tarief van de vennootschapsbelasting verschuldigd is. Dit betekent een minimumbelasting van 8,87% in 2018 en 2019 en 7,5% vanaf 2020 op het resterende belastbaar resultaat.
4. Uitholling notionele intrestaftrek
Elke vennootschap mag een fictieve rente op het totale eigen vermogen van haar belastbaar resultaat aftrekken als “beloning” dat zij zich met eigen middelen financiert i.p.v. met externe financiering. De notionele intrestaftrek daalde de afgelopen jaren stelselmatig tot 0,237% (0,737% voor fiscale KMO’s) in 2017.
Het zomerakkoord voorziet in een verdere uitholling van de notionele intrestaftrek door de aftrek enkel toe te laten op de aangroei van het eigen vermogen volgens een voortschrijdend gemiddelde van de 5 voorbije jaren. Dit betekent dat de aangroei wordt uitgesmeerd over 5 jaar. Voert u vb. een kapitaalverhoging door van 500, dan kan de notionele intrestaftrek niet onmiddellijk op 500 toegepast worden, maar op 100 gedurende 5 jaar.
5. Roerende voorheffing op kapitaalvermindering
Aandeelhouders die op vandaag geld uit de vennootschap wensen te halen via een kapitaalvermindering die volledig toe te rekenen valt op het fiscale gestorte kapitaal, kunnen dit zonder dat er enige roerende voorheffing verschuldigd is.
Wanneer een vennootschap vanaf 2018 haar gestort kapitaal vermindert, waarbij zij eveneens over belaste reserves beschikt die al dan niet in het kapitaal werden geïncorporeerd, dan kan de kapitaalvermindering niet meer enkel op het fiscale gestorte kapitaal worden toegerekend. Concreet wordt de vennootschap vanaf 2018 geacht het kapitaal en de reserves pro rata uit te keren, waardoor er 30% roerende voorheffing verschuldigd is op het deel van de uitgekeerde reserves.
In een cijfervoorbeeld heeft een vennootschap een kapitaal van 200 en beschikbare reserves van 300. Zij wenst een kapitaalvermindering door te voeren van 100. Vanaf 2018 kan zij dit fiscaal niet meer zuiver toerekenen op het fiscale gestorte kapitaal en wordt zij geacht pro rata kapitaal en reserves uit te keren. Concreet betekent dit dat zij 40 kapitaal uitkeert (100/500 x 200) en 60 reserves (100/500 x 300), waarbij zij 30% RV verschuldigd is op de reserves. Bijgevolg kost deze operatie 18% roerende voorheffing.
Indien u reeds een kapitaalvermindering gepland heeft, raden wij u dan ook aan om dit nog voor 2018 te doen. Zo kan u de kapitaalvermindering nog toerekenen op het fiscale gestorte kapitaal, waardoor u nu geen roerende voorheffing verschuldigd bent.
Let wel dat de uitwerking van dit systeem nog moet afgewacht worden, zeker in het licht wat er zal gebeuren met de liquidatiereserve en de VVPRbis maatregel. De reserves opgenomen in kapitaal via de “vastklikregeling art. 537 WIB” blijven wel buiten schot.
6. Voorafbetalingen
Het toenemende belang van voorafbetalingen om een belastingvermeerdering te vermijden hebben wij u in een vorig artikel reeds toegelicht.
Vanaf 2018 wordt de basisrentevoet van belastingvermeerderingen opgetrokken van 1% naar 3%, waardoor de vermeerdering wegens onvoldoende voorafbetalingen vanaf 2018 minimaal 6,75% bedraagt tegenover 2,25% nu.
Tot op heden wordt geen vermeerdering toegepast wanneer deze lager is dan 0,5% van de belasting waarop ze is berekend of lager is dan € 80. Deze tolerantie valt vanaf 2018 weg, waardoor de vennootschap steeds met de vermeerdering zal geconfronteerd worden. Het niet tijdig voorafbetalen door vennootschappen wordt bijgevolg gevoelig duurder.
7. Vooruitbetaalde kosten en voorzieningen
Kosten die in het huidig boekjaar werden gedaan of gedragen konden tot nu toe steeds in dat boekjaar fiscaal worden afgetrokken, zelfs al had deze kost betrekking op een ander boekjaar. Boekhoudkundig moeten de kosten die betrekking hebben op een ander boekjaar echter wel naar het desbetreffende jaar worden overgedragen.
In die optiek kon u tot nu steeds een “vooruitbetaalde huur” in uw vennootschap opnemen voor een privégoed dat u aan uw vennootschap verhuurt. Die vooruitbetaalde huur van typisch meerdere jaren was dan ook onmiddellijk in uw vennootschap aftrekbaar, terwijl deze in één keer verkregen huur in de personenbelasting gespreid kan belast worden over het aantal jaren waarop de betaling betrekking heeft.
Vanaf 2018 moet voornoemd boekhoudkundig principe echter ook fiscaal worden toegepast. Vooruitbetaalde kosten zullen bijgevolg slechts aftrekbaar zijn volgens het deel dat effectief op het huidige jaar betrekking heeft, waardoor de vorige techniek vanaf 2018 niet meer kan toegepast worden.
Bovendien zijn vanaf 2018 enkel voorzieningen die voortvloeien uit een op balansdatum bestaande verplichting vrijstelbaar.
8. Meerwaarde op aandelen
Om de meerwaarde op aandelen vrij te stellen geldt vanaf 2018 als bijkomende voorwaarde dat de participatievoorwaarde van de DBI – aftrek moet vervuld zijn. Concreet betekent dit dat de vennootschap een minimumparticipatie van 10% of met een aanschaffingswaarde van minstens
€ 2.500.000 moet aanhouden om de meerwaarde op aandelen vanaf 2018 te laten vrijstellen. Meerwaarden op portefeuille-aandelen en fondsen zullen hierdoor vanaf 2018 steeds worden belast. Minderwaarden blijven niet aftrekbaar.
Het minimumtarief van 0,412% op meerwaarden op aandelen gerealiseerd door grote vennootschappen wordt afgeschaft.
9. Verhoging investeringsaftrek naar 20%
Niet alle bepalingen in het zomerakkoord zijn kommer en kwel. KMO’s en eenmanszaken kunnen momenteel op hun investeringen een algemene investeringsaftrek toepassen van 8%. Welbepaalde investeringen kunnen genieten van een verhoogd tarief. Vanaf 2018 wordt het algemeen tarief van de investeringsaftrek gedurende 2 jaar verhoogd van 8% tot 20%. U bekijkt dus best of u mogelijks enkele investeringen tot in 2018 kan uitstellen.
De investeringsreserve wordt dan wel weer afgeschaft.
10. Optiestelsel verhuur met btw
Klassiek is de verhuur van onroerende goederen (met enkele uitzonderingen) vrij van btw. Dit heeft tot gevolg dat de btw bij oprichting van het gebouw, alsook alle btw op de facturen m.b.t. het gebouw, niet aftrekbaar is.
Het zomerakkoord voorziet in de invoering van een optiestelsel vanaf 2018 waarbij deze onroerende goederen alsnog met btw kunnen verhuurd worden. Dit heeft tot gevolg dat, volgens de huidige regels, alle btw bij de oprichting van het gebouw, alsook alle btw op de facturen m.b.t. het gebouw, wel aftrekbaar wordt. Concrete voorwaarden en krijtlijnen van deze laatste maatregel zijn echter nog niet bekend, maar het betreft in elk geval professionele huurcontracten afgesloten vanaf 2018.
Conclusie
Om de volledige hervorming in de vennootschapsbelasting budgetneutraal te laten verlopen heeft de tariefdaling geleid tot een bredere belastbare basis. Verschillende aftrekposten zijn geschrapt of stevig gereduceerd, waarbij verschillende optimalisatietechnieken de pas worden afgesneden. Uw dossierbeheerder zal u in deze wijzigingen bijstaan om alsnog de meest optimale structuur te bekomen