Hervorming vennootschapsbelasting : start laatste fase vanaf 1/01/2020

Boekhouding & fiscaliteit

In het zomerakkoord van 26/07/2017 werd met veel toeters en bellen de grote hervorming van de vennootschapsbelasting aangekondigd. Ondertussen is de eerste fase reeds van start gegaan vanaf 01/01/2018 (althans voor vennootschappen met boekjaren die ten vroegste op 01/01/2018 aanvingen).



Vanaf 01/01/2019 is er een tweede reeks maatregelen in werking getreden zij het deze eerder een beperkte lijst (daarom wordt deze fase soms ook fase 1.5 genoemd en niet fase 2). Vanaf 01/01/2020 treedt de laatste fase in werking en deze brengt toch weer heel wat nieuwigheden met zich mee.

Wat was ook alweer de bedoeling van deze hervorming?

België behoorde met zijn oude tarief vennootschapsbelasting (33,99%) tot één van de fiscaal duurste landen in Europa wat ook leidde tot de exodus van ondernemingen naar het buitenland die de voorbije jaren meerdere malen het nieuws kleurde. Om dit tegen te gaan werd beslist de tarieven te laten dalen zij het wel in verschillende fasen. Omdat onze Federale Regering eigenlijk niet beschikt over de middelen werden tegelijkertijd een reeks compenserende maatregelen bedacht die ervoor moeten zorgen dat de hervorming voor de Staat financieel neutraal verloopt. Vanaf 01/01/2020 treden dan ook de (voorlopig?) laatste reeks maatregelen in werking.

Inwerkingtreding

Zoals reeds hierboven aangehaald treedt de laatste fase in werking vanaf 01/01/2020 (aanslagjaar 2021) maar dit enkel voor vennootschappen met een boekjaar die ten vroegste aanvangt op 01/01/2020. Hebt U bijvoorbeeld een vennootschap opgericht per 01/10/2019 met een eerste verlengd boekjaar dat afsluit per 31/12/2020, dan valt dit onder aanslagjaar 2021 maar mag U toch de nieuwe maatregelen uit de laatste fase nog niet toepassen. Deze vennootschapen moeten dus nog een jaartje wachten.



Hierbij is het ook uitermate belangrijk te verwijzen naar de antimisbruikbepaling die werd ingevoerd in het kader van de hervorming. Indien U de afsluitdatum van het boekjaar zou willen wijzigen teneinde de inwerkingtreding van bepaalde voordelige maatregelen te vervroegen of bepaalde nadelige maatregelen uit te stellen, dan blijft dit fiscaal zonder uitwerking. De nieuwe maatregelen worden toch worden toegepast zoals zou gebeurd zijn indien het boekjaar niet werd gewijzigd.

Over welke maatregelen gaat het?

In het volgende overzicht wordt weergegeven wat er precies wijzigt in de laatste fase. We beperken ons hier tot een globaal overzicht met vermelding van de belangrijkste punten per maatregel. Voor een meer gedetailleerd overzicht of een overzicht wat de specifieke gevolgen zijn voor uw vennootschap, kan U uiteraard steeds uw dossierbeheerder contacteren. Sommige maatregelen zullen ook slechts van toepassing op een klein deel van de Belgische vennootschappen.

 

  1. Algemeen uitgangspunt van de hervorming : stapsgewijze daling van de tarieven vennootschapsbelasting.



    In de eerste fase van de hervorming daalden de tarieven reeds een eerste maal. Het gewoon tarief daalde van 33,99% naar 29,58%. Het verlaagd tarief voor de vennootschappen die voldeden aan de voorwaarden werd bepaald op 20,40% (waar er vroeger een stelsel van schijven moest worden toegepast). De voorwaarden voor dit verlaagd tarief werden ook gewijzigd. Ook het tarief van de aanvullende crisisbijdrage dat in deze percentages verwerkt zit daalde van 3% naar 2%.



    In de laatste fase gaan de tarieven verder naar beneden. Het gewoon tarief daalt van 29,58% naar 25%. Het verlaagd tarief daalt van 20,40% naar 20%. De aanvullende crisisbijdrage wordt volledig afgeschaft. De voorwaarden voor het verlaagd tarief wijzigen deze keer niet.

  2. Belastbaarheid van meerwaarden op aandelen



    De voorwaarden om een meerwaarde op verkoop van aandelen te kunnen vrijstellen, werd reeds aanzienlijk verstrengd in de eerste fase. Er werd echter wel een afzonderlijk tarief behouden van 25% indien de verkochte aandelen minder dan een jaar eigendom van de vennootschap zijn geweest (maar de andere voorwaarden voor vrijstellingen zijn wel voldaan). Aangezien het algemeen tarief vennootschapsbelasting 25% wordt, verliest deze uitzondering zijn betekenis en verdwijnt dus automatisch.

  3. Bepaalde vrijgestelde reserves kunnen worden belast tegen een gunstig tarief. 



    In de loop der jaren hebben heel wat vennootschappen diverse vrijgestelde reserves opgebouwd in hun eigen vermogen. De vrijstellingen hebben altijd een voorlopig karakter wat impliceert dat er ooit (meestal bij liquidatie van de vennootschap) worden belast. Denken we maar aan investeringsreserves, meerwaarden die gespreid worden belast, extra aftrek van 120% op sommige kosten,… Tijdens de aanslagjaren 2021 en 2022 hebben de vennootschappen de mogelijkheid om sommige van deze vrijgestelde reserves te belasten aan 15% (of 10% bij de herbelegging in investeringen) waardoor deze reserves geherkwalificeerd worden als belaste reserves.



    Belangrijk : Dit is een keuzemogelijkheid en geenszins een verplichting. Op vandaag kan dit vooral belangrijk zijn voor vennootschappen die binnenkort worden vereffend.

  4. De regeling voor aftrek van autokosten wordt nogmaals gewijzigd.



    Tot op heden was de mate waarin U de kosten van uw personenwagen mocht aftrekken gekoppeld aan de CO2 – uitstoot van de wagen. Eenvoudig gesteld : hoe meer uitstoot, hoe minder kostenaftrek. Dit principe blijft behouden maar vanaf 01/01/2020 wordt de aftrek berekend volgens een lineaire formule en niet langer volgens de tabellen die de voorgaande jaren konden worden gebruikt. Dit impliceert dat de aftrekbaarheid van de kosten zal schommelen tussen 50% en 100% waarbij 100% enkel zal mogelijk zijn voor elektrische wagens. Indien uw wagen een uitstoot heeft van meer dan 200 g/km, dan zijn de kosten slechts ten belope van 40% aftrekbaar.



    De fiscus bindt eveneens de strijd aan tegen de zogenaamde “valse” hybride wagens. Hiermee doelt men op de hybride wagens die slechts een bescheiden elektrische batterij hebben en dus toch de meeste kilometers afleggen met behulp van de brandstof motor. De fiscus heeft een aantal strenge voorwaarden gekoppeld aan de capaciteit van de elektrische batterij waardoor enkel de hybrides die een respectabele afstand kunnen rijden op elektriciteit, van de fiscale voordelen kunnen genieten. Deze voordelen bestaan uit de zeer lage CO2 uitstoot die bijgevolg recht geeft op een hoge kostenaftrek. Indien de voorwaarden voor de batterij niet voldaan zijn, dan moet men de CO2 uitstoot nemen van de variant van de wagen met een brandstofmotor waardoor de kostenaftrek uiteraard een stuk lager uitvalt.



    In een volgende nieuwsbrief wordt deze nieuwe regeling voor aftrek van autokosten en de nieuwe regeling voor hybrides in een afzonderlijk artikel dieper uitgewerkt.

  5. ​Afschaffing 120%-aftrek van sommige kosten



    De voorbije jaren heeft de fiscus voor sommige kosten toegestaan dat deze voor 120% in aftrek werden gebracht. Dat betekent dus dat je 20% meer mag aftrekken dan wat je effectief betaald hebt. In de laatste fase van de hervorming worden sommige van deze aftrekken terug afgeschaft. Het gaat in bijzonderheid om de volgende :

    • Kosten voor elektrische auto’s;

    • Kosten voor collectief vervoer woon-werk verkeer

    • Kosten voor beveiliging van beroepslokalen

    • Kosten voor bedrijfsfietsen (de overige voordelen betreffende bedrijfsfietsen worden behouden)

  6. Administratieve geldboetes zijn niet langer aftrekbaar



    Tot op heden gold dit aftrekverbod enkel voor de niet-proportionele geldboetes. Dit zijn de boetes die uit een vast bedrag bestaan en niet uit een percentage op de verschuldigde belastingsom. Vanaf 01/01/2020 zijn ook de proportionele geldboetes niet langer aftrekbaar. Het gaat hier bijvoorbeeld om een BTW boete,…



    Let op : Strafrechtelijke boetes worden hier niet geviseerd (vb. verkeersovertredingen). Deze zijn nooit aftrekbaar geweest en dit blijft uiteraard ook zo.

  7. Verhoogde minimumwinst bij niet-aangifte



    Eén van de sanctiemogelijkheden waarover de ficus beschikt voor vennootschappen die hun fiscale aangifte niet indienen, is de opmaak van een aanslag met een forfaitaire minimumwinst waarop de vennootschap alsnog belast wordt. Deze winst wordt nu opgetrokken van 19.000,00 € tot 40.000,00 €.



Nieuwe maatregelen onafhankelijk van de looptijd van het boekjaar

Naast bovenstaande maatregelen werden ook een reeks maatregelen ingevoerd die in voege gaan vanaf 01/01/2020 ongeacht de begindatum van het boekjaar. Deze gelden dus voor alle vennootschappen.

  1. Afschaffing degressieve afschrijvingen



    Tot op heden hadden vennootschappen de mogelijkheid om investeringen versneld of degressief af te schrijven. Dit betekent dat je een investering sneller kon afschrijven door in de eerste jaren een grotere afschrijving te boeken. Vanaf 01/01/2020 verdwijnt deze regeling en kan je dus enkel nog lineair afschrijven.

  2. Ritme van de afschrijvingen op bijkomende kosten



    Als KMO had je tot nu verschillende mogelijkheden om bijkomende kosten op investeringen af te schrijven. Denken we maar aan de registratierechten, notariskosten,.. op de aankoop van een gebouw. KMO’s konden kiezen om deze in één keer af te schrijven, om deze af te schrijven volgens het ritme van de hoofdinvestering of volgens een zelfgekozen ritme. De derde mogelijkheid (eigen ritme) wordt afgeschaft. Een KMO kan vanaf 01/01/2020 enkel nog kiezen om de bijkomende kosten in één keer af te schrijven of op hetzelfde ritme als de hoofdinvestering.

  3. Verplichte geprorateerde afschrijving in het jaar van investering voor KMO’s



    In het verleden mochten KMO’s nieuwe investeringen onmiddellijk voor een volledig jaar afschrijven ongeacht de aankoopdatum van de investering. Als U als KMO een investering deed op 20/12 en uw boekjaar sluit af op 31/12, dan mocht je toch een afschrijving van 12 maanden ten laste nemen. Grote vennootschappen moesten steeds prorateren in het jaar van investering. Vanaf 01/01/2020 geldt de prorateringsregel voor alle vennootschappen dus ook de KMO’s.

  4. Herkwalificatie intresten in dividenden : wijziging begrip “geldlening”.



    Deze regel kent U ongetwijfeld. Als U als bedrijfsleider geld leent aan uw vennootschap, dan kan U daarop een intrest vragen. Op deze intresten betaalt uw vennootschap een bevrijdende roerende voorheffing van 30%. Het saldo van de intresten zijn een roerend inkomen voor U als bedrijfsleider die U niet meer hoefde aan te geven in uw aangifte personenbelasting. Voor uw vennootschap zijn deze intresten aftrekbare beroepskosten. Dit is dus een relatief goedkope manier om geld uit uw vennootschap te halen. De fiscus heeft uiteraard niet graag dat U hierin overdrijft of dit beschouwt als alternatief voor een beduidend zwaarder belaste wedde. Daarom werd er een maximum ingevoerd berekend op basis van de marktrentevoet en het eigen vermogen van uw vennootschap als beperking op deze regel. Alle intresten die dit maximum overschrijden, worden omgevormd in een dividend. Dit impliceert dat dit deel van de intresten niet langer aftrekbaar zijn in uw vennootschap als kost wat het voordeel dus aanzienlijk tempert. Deze regeling op zich wijzigt niet. Tot op heden sprak men echter van een “geldlening aan uw vennootschap” om te bepalen op welke sommen deze regel van toepassing was. De interpretatie van het begrip “geldlening” mondde echter vaak uit in discussies met de fiscus. Vanaf 01/01/2020 vervangt men dit begrip door “vordering op uw vennootschap” wat uiteraard een veel ruimere interpretatie is. Van zodra er op passief van de balans van uw vennootschap een schuld aan U als bedrijfsleider geboekt staat, is dit een vordering voor U ongeacht de oorsprong van deze schuld.

Wat kan je nu eventueel nog doen om te anticiperen op deze maatregelen

Een deel van de opgesomde maatregelen is rechtstreeks gekoppeld aan de investeringen. Zeker als KMO heb je er, in bepaalde gevallen, alle baat bij om een investering nu nog in 2019 te doen en niet uit te stellen tot in 2020. Voor een diepgaandere uitwerking van dit thema verwijs ik naar een vorig nieuwsbericht.



De tarieven zullen dus dalen vanaf AJ 2021. Dit is uiteraard goed nieuws. Je betaalt minder vennootschapsbelasting op de opbrengsten in je vennootschap. Er is ook een keerzijde aan deze medaille. De tariefdaling betekent immers ook dat de kosten die je mag aftrekken, minder zwaar zullen doorwegen in de resultaatsberekening. Het kan zeker de moeite lonen om zoveel mogelijk kosten nog toe te wijzen aan 2019. Dit is zeker van belang indien uw vennootschap niet kan genieten van het verlaagd tarief. Enkele denkpistes :

  • U betaalt waarschijnlijk reeds jaarlijks premies voor een individuele pensioentoezegging (IPT) in uw vennootschap? Normaal kan U ook een backservice betalen. Dit is een inhaalmanoeuvre voor de jaren voorafgaand aan de oprichting van uw vennootschap. Ga zeker eens na of U in het verleden wel de volledige backservice betaald heeft. Deze kan immers worden gespreid in de tijd. Indien dit niet het geval is, loont het de moeite om dit alsnog in 2019 te doen.

  • Hebt U nog “oude” openstaande klanten waarvan U weet dat deze niet meer zullen geïnd worden maar waar in het verleden nooit een waardevermindering werd voorzien? Doe dit nog in 2019.

  • Idem voor eventuele voorraden die al een hele tijd in uw magazijn liggen en die niet meer  verkoopbaar zijn. Werden deze nog niet afgewaardeerd in het verleden? Dan doe je dit best nu nog.

  • De aanleg van voorzieningen : in fase 1 werden de regels voor voorzieningen aanzienlijk verstrengt maar in bepaalde gevallen kan je nog een fiscaal aftrekbare voorziening aanleggen. Hou er wel rekening mee dat, indien je de kost waarvoor je een voorziening aanlegt toch niet moet betalen, de voorziening moet worden teruggenomen aan het tarief van 29,58%. Winst op deze manier doorschuiven naar een volgend boekjaar heeft dus weinig zin.

  • Hebt U in 2019 een investeringsgoed verkocht met een meerwaarde? Dan valt het zeker te  overwegen om in 2019 te opteren voor gespreide taxatie. Dan wordt de meerwaarde immers in de volgende jaren belast aan het lagere tarief van 25% in plaats van 29,58%. Ook hier verzekert U zich best vooraf dat U de nodige herbeleggingen zal kunnen doen want indien dit niet lukt, moet de meerwaarde in één keer worden teruggenomen en alsnog belast aan 29,58%.